In de laatste ruimte van de expo 'Stad in Oorlog' toont Olesia het silhouet van een vervallen huis. Zo ziet ‘thuis’ er voor haar uit: een breuk, een ruïne, een Oekraïens landschap verwoest door Russische troepen. In het raam schreef ze een tekst over hoop, groeiend als een zaadje:
Het zaadje is in België gezaaid
In de binnenzak van het bruine wollen vestje had ik toevallig twee doorzichtige olifantjes en een zaadje laten zitten. We waren halsoverkop naar Lviv vertrokken, de tweede dag van de oorlog. We waren op dat moment in mijn geboortestadje. Het is een vreemd stadje – ik heb het nooit gemogen. Te kunstmatig of zo, net een fantoom. Ik herinner me de markt daar en het verkeersongeval. De laatste maand voor de oorlog moest ik naar het kantoor langs de plaats waar een auto op onze auto inreed en mijn moeder stierf, 28 jaar geleden. Het lukte me niet om er kalm aan voorbij te lopen. We kunnen niet ongeschonden om elkaar heen.
De tweede dag van de grote oorlog. We kochten een ticket naar Lviv op het kleine busstation waar oude bussen langsrijden – verontrust rijden ze langs, want een dag eerder waren er ontploffingen over heel Oekraïne. Aan het loket werden de tickets verkocht door een vrouw zonder gezicht, ze heeft het er waarschijnlijk thuis afgehuild – de tranen hebben het weggespoeld, het is losgekomen en in de lakens verstrikt geraakt. Ze heeft ons het ticket verkocht, maar gezegd dat ze niet weet of er wel bussen zullen aankomen. Onze tanks rijden immers de stad in en trekken dan verder voorbij. Natuurlijk rijden ze verder, want ons stadje is een fantoom, met wie je een zwarte koffie drinkt voor je naar Lviv of Kyiv vertrekt.
Het zaadje zit in mijn vestzak. Eerst was er Lviv, dan Warschau, dan weer Lviv. Met het zaadje op zak. Ik heb het niet gezaaid, ik weet niet meer waarom: zo’n drukte, ik weet niet meer waar de grond is, waar de zon blijft, waarom het steeds nacht is. … We zijn halsoverkop naar België vertrokken. Toen ik mijn spullen uitpakte, vond ik een wit doorzichtig olifantje, een geel doorzichtig olifantje en het zaadje. Het oude huis van Morpho in Antwerpen hield een tuin verborgen. Hij was zo mooi, volop in bloei, met veel bloemknoppen en kleurrijke bloemtrossen. Het bruist er van het leven, met groen loof dat de omheining overwoekert. Het zaadje ging mee naar de tuin wanneer ik er ’s ochtends mijn zwarte koffie dronk. De toekomstige machtige scheuten van het zaadje blijven voorlopig nog in toom gehouden door zijn donkergrijze omhulsel.
Een maand later verhuist het zaadje samen met het bruine vestje en een groene reiskoffer van Morpho naar een huurappartement. Het nieuwe appartementje is stil, maar 5 minuten verderop zijn er wegen in een kluwen verstrengeld die zich maar niet kunnen losmaken, waardoor er veel auto’s zijn.
Van de bovenste verdieping van het huis komt om 8:15 ’s ochtends een vrouw met een kind naar beneden. Die kleine schreeuwt telkens weer “ik wil niet naar huis”, kruipt als een naaktslak langs de traptreden omlaag, en gilt schril. In het Russisch. Wat is ze dat “ik wil niet naar huis” om 8:15 toch zat. Mocht de kleine een keertje maar om 8:14 beginnen gillen, dan zou het al niet zo onuitstaanbaar zijn. Waarom is het zo onuitstaanbaar dan? Misschien omdat het in het Russisch is, omdat dat gejengel haar wakker maakt, misschien is het wel die zin zelf die haar irriteert. Wil jij dan niet naar huis? Ik weet het niet, toch wel, denk ik. Ik ben vandaag in huilen uitgebarsten wanneer ik het me voorstelde dat ik mijn zus en Sasja omhelsde. Hij is in Kyiv, daar hebben ze bijna nooit elektriciteit. Ik hoor aan zijn stem dat hij opgeschrikt is. Wat zal ik hem antwoorden? Hou vol? In het donker kan je geen houvast zien.
Ze staat op vanachter de tafel, gaat naar het raam en tuurt naar alles wat de kunststof van het kozijn heeft ingesloten. Er valt niets Oekraïens aan dit landschap te bespeuren. Ze gaat naar de slaapkamer, slaat een boek open, bladert erin – daar kan ze Oekraïne evenmin vinden. Haar blik begint enigszins nerveus van voorwerp naar voorwerp te glijden in de hoop om Oekraïne toch in een ervan terug te vinden. Weet je nog hoe we het volkslied zongen aan het einde van de betoging? Ja, juist, daar was Oekraïne. Ze komt tot rust en keert terug naar de tafel. Ze heeft geen officieel werk, ze denkt dat ze van 9 tot 10 uur ’s ochtends aan het raam zou moeten gaan staan en aandachtig kijken naar de auto’s die het beton in- en weer uitrijden. Er is daar een heuvel, je kan de inrit niet zien, alleen betonnen muren, waardoor het lijkt of de auto’s in het beton verdwijnen. Ze zou als een soort nieuw onbekend verkeersbord voor de auto’s kunnen dienstdoen. Dat ze maar naar haar zouden kijken en proberen te raden waar ze verder naartoe moeten.
Het zaadje ligt op de tafel.
Ze is van kindsbeen af altijd gefascineerd geweest door aarde. Bij ons is die vochtig, zwaar en zwart – in het zuiden dan weer bruin en droog, een spade bijt er met moeite doorheen; witte appels met blaadjes op de grond, regenwormen die innig verstrengeld zijn met de wortels van de appelboom.
Haar handen pakken het zaadje op en laten het in een donker-goudkleurig bloempotje vallen. Ze strooien er wat aarde bovenop. Dat gebeurt zo plotseling dat het zaadje ervan schrikt en van zijn stuk raakt:
– ik ben er niet klaar voor
– je zal er nooit klaar voor zijn
– ik ken deze bodem niet
– je zal die leren kennen terwijl je groeit
– ben je zeker dat het nu zaaitijd is?
– ik weet het niet
– je weet ook nooit iets
– ik wil niet praten met jou
Ze zwijgt. En ook het zaadje blijft stil. Het voelt vochtig aan – ze begint te wenen. Ze zwelt op. Er is iets nieuws, een nieuw gevoel of zo, alsof er iets van binnen… anders is. Ze is beginnen te groeien, maar dat weet ze nog niet.


