Overslaan en naar de inhoud gaan
© Stadsarchief Antwerpen

Metaal met oorlogsverhaal

In de MAS-collectie zitten zeker 200 objecten met een bewogen geschiedenis die terugleidt naar de Tweede Wereldoorlog. Het begon met een Chanoeka kandelaar zonder verwijzing naar de eigenaar en eindigde met een complex verhaal over museale aanwinsten in oorlogstijden.

Hoe non-ferro cultuurvoorwerpen in Antwerpse musea belanden tijdens de Tweede Wereldoorlog 

Chanoeka kandelaar met twee lampjes in de vorm van een vogel. 
MAS-collectie, AE.1946.0002.0012.

 

Tijdens de inhoudelijke voorbereiding van de MAS-expo 'Stad in Oorlog' trok de verwervingsgeschiedenis van een Joodse Chanoeka kandelaar de aandacht: ‘non-ferro inzameling’ stond op de fiche. Drie woorden waarachter een verhaal schuilgaat dat terugvoert naar de Tweede Wereldoorlog. 

Op 20 oktober 1941 vaardigt de bezettende Duitse overheid een verordening uit. Alle burgers die in 1939 en 1940 belasting op hun inkomen betaalden, moeten overeenkomstig met hun inkomen een bepaalde hoeveelheid non-ferro metalen inleveren. Vooral gebruiksvoorwerpen van koper, lood, tin, nikkel, messing, … worden geviseerd.

In alle communicatie aan burgemeesters en burgers wordt benadrukt dat de ingezamelde metalen zullen dienen om de nationale industrie draaiende te houden, maar de bevolking is wantrouwig. Niet toevallig is metaal ook noodzakelijk om de Duitse oorlogsindustrie te bevoorraden. In België blijft het opgehaalde aantal objecten dan ook onder de Duitse verwachtingen. (zie voetnoot 1)  

Omsmelting

De inzameling van non-ferro metalen gebeurt op lokaal niveau. In Antwerpen komen er verschillende inzamellokalen, verspreid over de stad. Antwerpenaren krijgen in ruil voor hun metalen objecten belastingbons die ze kunnen gebruiken als vermindering op de verschuldigde belastingen van 1942. Wie geen of te weinig metaal aanlevert, riskeert een hoge boete en zelfs een celstraf. Vanaf december 1941 worden de ingezamelde objecten vanuit de wijken overgebracht naar het centrale magazijn in de Van Diepenbeeckstraat 62, het voormalige beddenmagazijn van het Belgische leger. Het metaal gaat in het voorjaar van 1942 naar Metallurgie Hoboken en Union Chimique Belge in Hemiksem voor omsmelting. De uiteindelijke bestemming is onbekend. 

Sommige objecten kregen een ander lot. Antwerpse museumconservatoren, verenigd in de Antwerpse kring voor Oudheden, sturen een oproep aan de Secretaris Generaal van het Ministerie van Economische Zaken Victor Leemans te Brussel in december 1941 (zie voetnoot 2). Ze zijn bezorgd over alle waardevolle metalen voorwerpen die mee op de hoop belanden. Ondanks dat in de verordening staat te lezen dat objecten van historische of kunstwaarde niet ingeleverd moeten worden, geven Antwerpenaren meer dan huisraad af. De conservatoren willen deze mooie stukken ‘redden’. Ze wijzen de secretaris-generaal erop dat ‘een gedeelte van wat ons nationaal patrimonium zou kunnen zijn, dreigt verloren te gaan.’ (zie voetnoot 3) Ze refereren aan wat er in Oostenrijk gebeurde tijdens de Eerste Wereldoorlog, namelijk een systematische screening van alle ingeleverde non-ferro metalen met 20 000 nieuwe museumobjecten en een grote metaaltentoonstelling als resultaat. Over de ethische gevolgen van het opbouwen van een collectie met onder dwang afgestane voorwerpen, reppen de conservatoren met geen woord. Ze kiezen voor de ‘politiek van het minste kwaad’:  het ‘redden’ van voorwerpen van vernietiging met goedkeuring van de Duitse bezetter. 

Het redden van 'nationaal patrimonium'

De oproep van de Antwerpse conservatoren krijgt gehoor. In een brief van 19 december 1941 gaat provinciegouverneur Jan Grauls in op de noodzaak om waardevolle objecten te ‘redden’. Hij stelt dat: ‘zeer veel personen, geen bijzonder belang stellend in voorwerpen met een historisch, oudheidkundig of folkloristisch karakter, deze ingeleverd hebben om aan de zware belasting te ontsnappen, geheven voor de niet ingeleverde hoeveelheden.’ (zie voetnoot 4) Daarenboven vermeldt Grauls dat sommige burgers bruiklenen uit musea terughalen om het metalen object in te leveren. Met die uitspraken toont de Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV)-provinciegouverneur weinig begrip voor de uitzichtloze oorlogssituatie waarin vele Antwerpenaren zich bevinden en de schaarste die in de stad heerst, waardoor mensen zélfs hun kostbare voorwerpen meegeven. Grauls benadrukt dat de ‘geredde’ metalen objecten vervangen moeten worden door ander metalen van hetzelfde gewicht. Hoogstwaarschijnlijk herhaalt Grauls een order van hogerop uit de Duitse administratie. Uit de dossiers in het Felixarchief blijkt dat die vervangende metalen niet of mogelijk pas laattijdig werden aangeleverd.

Naar het museum

Met de steun van VNV-schepen voor Cultuur Odiel Daem mogen de conservatoren de depots afspeuren op waardevolle stukken voor hun collecties. Twee Afrikaanse bronzen sculpturen van krokodillen die een geit opeten (AE.1946.0002.0014 en AE.1946.0002.0015) trekken al snel de aandacht van de conservatoren in het magazijn van de Van Diepenbeeckstraat. Een geelkoperen Joodse Chanoeka kandelaar met gebekte inkepingen (AE.1946.0002.0012) wordt in de derde wijk van Antwerpen opgehaald. Niemand weet wat er met de eigenaren gebeurde: vierden zij nog Chanoeka? Welk oorlogsleed stond hen nog te wachten? In het voorjaar van 1942 is de lijst rond. 416 stukken worden apart gelegd in het magazijn in de Van Diepenbeeckstraat en worden overgebracht naar Antwerpse musea. Het Rubenshuis mag eerst kiezen, daarna komen volgende musea aan de beurt: het Vleeshuis, het Steen, het Brouwershuis en het Museum voor Folklore. De verdeling gebeurt niet zonder slag of stoot. Een Joodse Pesachschotel (RH.G.173) voor het Rubenshuis? Dat lokt verontwaardigde reacties uit bij de conservatoren van de andere musea.

Het totale aantal stukken dat op die manier in Antwerpse musea belandt, is moeilijk te bepalen. In de districten van ‘Groot Antwerpen’ werd het opgehaalde metaal niet altijd naar het centrale magazijn van de Van Diepenbeeckstraat vervoerd, maar rechtstreeks naar Metallurgie Hoboken. In de districten werden ook stukken opzij gelegd voor Antwerpse musea, maar slecht geïnventariseerd. Soms vermelden de inventarissen enkel het gewicht van alle geselecteerde metalen objecten en niet de specifieke stukken. Een uitzondering is Wilrijk. Een 100-tal objecten uit de non-ferro inlevering in Wilrijk belanden in het Museum Vleeshuis en een volledige inventaris bleef bewaard. Daarnaast ging een opeising van non-ferro metaal op het openbaar domein en bij Duitse diensten de verordening aan alle burgers vooraf. Het is onduidelijk of de conservatoren ook uit dit ingezameld metaal konden selecteren.

In de MAS-collectie

Over de eigenaars die al deze mooie stukken inleverden, is er geen woord te vinden in de uitgebreide brievenwisseling. Over teruggave aan deze privépersonen op een later tijdstip al helemaal niets (zie voetnoot 5). De nieuwe aanwinsten blijven in de museumcollecties, tot op de dag van vandaag. In het MAS gaat het al zeker over 18 voorwerpen uit de ‘etnografische collectie’ die tijdens de oorlogsjaren door het Museum Vleeshuis werd beheerd, waaronder de Chanoeka kandelaar, de twee krokodillenbeelden en een Congolees messing beeld van een staande man. Dat laatste beeld werd door de Teke/Mfinu volken aangewend in het kader van divinatierituelen en was in 2020 te zien in de MAS-tentoonstelling ‘100 x Congo. Een eeuw Congolese kunst in Antwerpen(zie voetnoot 6). Daarnaast werden meer dan 200 metalen objecten uit de inlevering in Wilrijk en het magazijn in de Van Diepenbeeckstraat overgebracht naar het Museum Vleeshuis. Ondertussen behoren deze objecten tot de MAS-collectie. Verder vallen ook de vroegere collecties van het Steen (maritieme collectie) en Museum van Folklore onder de MAS-collectie. Voor die collecties zijn (nog) geen stukken afkomstig uit de non-ferro inzameling geïdentificeerd. In het Rubenshuis zijn minstens 61 objecten gerecupereerd uit de non-ferro inzameling, waaronder de Pesachschotel.

De geschiedenis van de non-ferro metalen inzameling doet denken aan andere ethische kwesties rond erfgoed en de Tweede Wereldoorlog, zoals de inbeslagname van eigendommen van Joden. In dat geval zijn de laatste decennia stappen gezet tot eerherstel aan de nazaten van de slachtoffers (zie voetnoot 7). In het geval van de gedupeerden van de non-ferro metalen inzameling is het onmogelijk een gelijkaardig eerherstel te organiseren. De bewaarde archieven laten niet toe te achterhalen van welke burgers deze voorwerpen kwamen. De museumconservatoren hebben bij het uitkiezen van voorwerpen de eigenaars niet genoteerd, hoogstwaarschijnlijk hadden ze ook geen toegang tot deze informatie. Onder de getroffen burgers bevonden zich wellicht meerdere Joodse Antwerpenaren, maar dat is enkel af te leiden uit een aantal voorwerpen in verband met de Joodse godsdienst. Het is dus niet mogelijk voorwerpen terug te geven aan de erfgenamen van de burgers die ze toen afgaven. Terwijl hun objecten pronken in museumzalen of achter de gesloten deuren van depots bewaard en gekoesterd worden, blijven de eigenaren en hun nazaten na 80 jaar anoniem. De recuperatie van non-ferro objecten heeft misschien bijzonder metaal van omsmelting gevrijwaard, maar daarmee ook elke link met een vorig leven van het object en de eigenaar doorgeknipt.

Voetnoten

  1. Herwig Jacquemyns, België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 2: Een bezet Land (Kapellen: Uitgeverij Peckmans, 1984), 95-6. 
  2. Antwerpse Oudheidkundige kring aan de secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken te Brussel, 4.12.1941 (Stadsarchief, Antwerpen (SAA), Inlevering van non-ferro metalen, BE SA 217579). 
  3. Antwerpse Oudheidkundige kring aan de Secretaris-Generaal, 4.12.1941. 
  4. Omzendbrief van provinciegouverneur Jan Grauls aan de burgemeesters, 19.12.1941 (SAA, BE SA 217579).
  5. Interessant is dat in april 1944, wanneer alle Antwerpenaren worden verplicht hun radio af te staan, wel wordt genoteerd van wie het radiotoestel is. Daardoor is na de Bevrijding de teruggave van de radio’s aan de privépersonen mogelijk: Gidi Verheyen, De opeising van radiotoestellen in België in WOII (in het bijzonder in april 1944 in NW België), 2015.
  6. Els De Palmenaer, ed., 100xCongo. Een eeuw Congolese kunst in Antwerpen (Antwerpen: MAS & BAI books, 2020), 181.
  7. De 'Studiecommissie Joodse goederen' die werd opgericht in 1997 had als opdracht het lot van de tijdens de Tweede Wereldoorlog geplunderde of gedwongen achtergelaten Joodse bezittingen te onderzoeken. De Studiecommissie legde een gegevensbank aan met informatie van alle gedupeerden. https://www.combuysse.fgov.be/nl/studiecommissie-joodse-goederen. Recent kwam dit thema in België opnieuw op de agenda door het onderzoek van Geert Sels: Geert Sels, Kunst voor Das Reich. Op zoek naar naziroofkunst uit België. Lannoo, 2022. Wat betreft de recente aandacht voor objecten verworven in koloniale context in ons land, zie onder meer: https://restitutionbelgium.be/ (2021-).

Meld je aan voor de nieuwsbrief