Toen de houtbouw van de maquette van de staatsiesloep compleet was, kon men aan de versiering beginnen. Eerst was het beeldhouwwerk aan de beurt. Hiervoor werd lokaal beeldhouwer Nestor Gerrits ingeschakeld. Voor deze versiering kon Gerrits rekenen op de vele detailfoto’s en -tekeningen die Pierre-Jacques Charliat had laten maken van de sloep. In het bijkomende onderzoek van Charliat stonden ook uitgebreide beschrijvingen van het beeldhouwwerk. Dankzij de rijke documentatie kon Gerrits een bijna exacte kopie van het beeldhouwwerk maken. Bijna exact, want er is één groot verschil met de sloep in Brest: de roerkop.
Tijdens Charliats onderzoek bleef Emiel Beuckeleers-Donche niet bij de pakken zitten. Hij schakelde Marcel Lambin in om de Antwerpse connectie van de sloep te onderzoeken. Ze kwamen een vergeten verhaal op het spoor. Toen de sloep in 1814 van Antwerpen naar Brest werd overgebracht was er een Belgische officier aan boord. Deze officier vond dat hem wel een souvenir gegund was, en hakte de originele roerkop af. Toen de sloep in Brest aankwam werd de roerkop vervangen. Men wist niet hoe het originele stuk er uit zag en voorzag dus een alternatief in de vorm van een helm, gebaseerd op de helmen die de roef van de sloep versierden.
De originele roerkop van de sloep van Napoleon uit 1810
1931, Dossier schenking Keizersboot, FelixArchief
Roerkop van de maquette van de staatsiesloep van Napoleon, MAS
De originele roerkop bleef bij de familie van de officier en was tijdens de bouw van de maquette in het bezit van een zekere Mevrouw Leclerq. Via haar schoonzoon wist Beuckeleers-Donche foto’s te bekomen van de roerkop. Beeldhouwer Gerrits vond de foto’s echter niet genoeg voor een schaalmodel en drong aan om het echte stuk te mogen bekijken. Na wat overtuigingswerk werd er besloten dat de roerkop in bruikleen kon worden genomen. De roerkop mocht echter niet op 1:1 schaal worden gereproduceerd, en moest na twaalf dagen tentoongesteld stante pede terug naar de familie Leclerq. Het was meteen de laatste keer dat het stuk in originele vorm te bezichtigen was. Met de roerkop in bruikleen kon Gerrits een prachtige schaalkopie maken. Met dit stuk van de originele sloep is het Antwerpse model historisch correcter dan de boot in Brest. Het verhaal achter de roerkop was al langer bekend door de bouw van de maquette. De namen achter het verhaal, de details en de foto’s waren echter verloren gegaan. In het onderzoek voor deze blog kwam deze informatie terug aan het licht en worden ook de foto’s voor het eerst getoond.
Na het beeldhouwwerk kon er worden geschilderd. Hiervoor deed de conservator beroep op Proost en Mees, decoratieschilders van de Koninklijke Vlaamse Opera. Zij verzorgden het uitermate gedetailleerde schilderwerk van de maquette. Na het schilderwerk was het model nog niet af. Beuckeleers-Donche wou van deze maquette een echt pronkstuk maken. Er werd besloten om miniatuur meubilair in de Empirestijl te laten maken. Michiels-Delie, voorzitter van de Rubenskring, nam de opdracht kosteloos op zich. Toen het meubilair was afgewerkt was het tijd om de sloep officieel te overhandigen aan het scheepvaartmuseum. Emiel riep het Pathé Journal erbij om de plechtige overhandiging in september 1932 te filmen. De trotse conservator had zijn vlaggenschip afgewerkt.